Op de omslag van de eerste Arbor Vitae uit 2023 staat een Berk waarvan in de oudheid de bast werd gebruikt om op te schrijven. Teksten in het Sanskriet zijn zo bewaard gebleven. In de vorige eeuw heeft Betula utilis een nieuwe rol gekregen met selecties met een fraaie, witte bast. Eén van de meest gekweekte selecties is van de stichter van de NDV,
S.G.A. Doorenbos. Maar het is toch de vraag of de soortechtheid wel klopt en
dat geldt niet alleen voor die selectie.
In de huidige opvatting over B. utilis, zoals onderscheiden door Hugh McAllister in zijn bibliografie The Genus Betula (2013), telt de soort vier ondersoorten: albosinensis, jacquemontii, occidentalis en utilis. Tot voor 1985 waren het nog zelfstandige soorten. In cultuur gaat het vooral om de selecties van de ondersoort jacquemontii. Het eerste herbariummateriaal werd in 1831 verzameld door Jacquemont in Kashmir. De Royal Botanic Gardens in Kew ontvingen zaden van de botanische tuin in Sint Petersburg, maar de planten overleefden niet. Aan het eind van de 19e eeuw waren in cultuur maar twee bomen bekend, waarschijnlijk gekweekt van zaden verzameld door Sir Joseph Hooker. Eén ervan stond bij het Trinity College in Dublin, de tweede in de Royal Botanical Gardens in Edinburgh. Zij kregen respectievelijk de cultivarnamen ‘Trinity College’ en ‘Inverleith’. De laatstgenoemde had op hoge leeftijd nog steeds een fraaie witte bast. Nadat Hillier’s Nursery met van Edinburgh verkregen materiaal de selectie ‘Silver Shadow’ op de markt had gebracht, bleek dat er mogelijk verwisseling had plaatsgevonden met de selectie ‘Inverleith’. Het probleem was dat de originele bomen er niet meer waren. In The Genus Betula is er ook twijfel over de soortechtheid van ‘Inverleith’ en dat geldt ook voor de door Hillier in de handel gebrachte selectie ‘Jermyns’. De bast van ‘Jermyns’ is sneeuwwit, maar jonge twijgen zijn dat aanvankelijk niet zo uitgesproken als bij enkele andere selecties. Geen twijfels zijn er over de fraaie selectie ‘Grayswood Ghost’ van het landgoed Grayswood Hill. Tony Shilling wist de boom, vlak voor hij bezweek, in Wakehurst Place te vermeerderen. In 1985 werd de selectie door hem en Kenneth Asshburner van een naam voorzien.
Het raadsel Betula utilis ‘Doorenbos’
De bekende dendroloog S.G.A. Doorenbos kreeg in de dertiger jaren een zaadmonster uit Japan met de naam B. ermanii. De bomen die hij verkreeg, werden geïdentificeerd als B. utilis en één ervan kwam onder die naam in de handel. De fraaie witte bast werd toch de aanleiding om deze naam te wijzigen in B. jacquemontii (Dendroflora 10, 1973). De Berk werd snel populair en dat was voor mij de reden om in Dendroflora 23 (1986) de cultivarnaam ‘Doorenbos’ voor te stellen. Maar in de beschrijving werd al opgemerkt dat er twijfel was over de soortechtheid. Het blad verschilde, door het kleine aantal nerven en de bladrand, duidelijk van al het in Nepal verzamelde herbariummateriaal. Het leek te gaan om een hybride. Ook in de beschrijving van de Berkencultivars in de appendix van The Genus Betula gaat het volgens auteur Paul Bartlett waarschijnlijk om een hybride van B. ermanii en B. utilis subsp. jacquemontii, o.a. omdat de mannelijke katjes niet knobbelig zijn en de vruchtkatjes evenals bij B. ermanii soms rechtop staan. Het kleine aantal nerven, kleiner dan die van de mogelijke laatstgenoemde ouders, houdt voor mij ook de mogelijkheid open voor een hybride van B. ermanii en B. pendula subsp. mandshurica (syn. B. platyphyllos).
De overige ondersoorten
Het areaal van B. utilis subsp. occidentalis strekt zich uit van west Kashmir en Pakistan tot in Afghanistan en mogelijk tot in het Pamir gebergte. De ondersoort groeit tot de boomgrens en blijft kleiner dan B. utilis subsp. jacquemontii. Een verschil is het kleine aantal nerven en de wrattige jonge twijgen. In cultuur speelt ze geen rol, o.a vanwege de gevoeligheid voor roest.
Tot 2013 was B. albosinensis een aparte soort, tot McAllister de soort als ondersoort onder B. utilis plaatste. Het areaal omvat West en Centraal China. Hoewel de soortnaam ‘witte Chinees’ betekent, zijn de planten in cultuur toch vooral geliefd om hun donkere bast. McAllister vond dat er eigenlijk geen echt verschil is met de ondersoort utilis en beschouwde albosinensis louter als een geografische variant. De ooit onderscheiden var. septentrionalis vond hij overbodig. Van deze ondersoort zijn intussen diverse selecties in cultuur, o.a. ‘China Ruby’, ‘Kenneth Ashburner’ en ‘Pink Champagne’. Een in ons land veel gekweekte en benaamde selectie is ‘Fascination’. De originele boom stond bij de Fa. C. Esveld in Boskoop en daar worden nog nakomelingen van gekweekt, maar wat op dit moment met de naam ‘Fascination’ in de handel is, wijkt vaak af van het originele exemplaar.
Het areaal van de ondersoort utilis strekt zich uit in de oostelijke Himalaya van Centraal Nepal tot en met India en het zuiden van China. De kleur van de bast vertoont grote variaties van bijna wit tot zeer donkerbruin. Er zijn diverse benaamde selecties, onder andere ‘Forest Blush’, ‘Nepalese Orange’ en ‘Sichuan Red’, maar een aantal zullen in ons klimaat niet echt winterhard zijn.
Betula ‘Edinburgh’
Deze fraaie, slanke Berk werd indertijd door mij aangetroffen in een randbeplanting in de kwekerij van de Royal Botanical Gardens in Edinburgh. Omdat het mogelijk om een hybride ging, werd ze aldaar niet in de collectie opgenomen, maar de tuinlieden hebben haar gered. De Betula utilis ondersoorten albosinensis en utilis worden wel als ouders genoemd, met als consequentie dat de correcte naam B. utilis ‘Edinburgh’ zou zijn. Maar ik sluit me liever aan bij de opvatting van Brian Humphrey bij de cultivarbeschrijving in The Genus Betula waarin wordt gesproken over een kruising van B. utilis subsp. albosinesis en B. ermanii. In enkele arboreta staan mooie exemplaren, maar verder is het kweken in ons land niet op gang gekomen.