Op de omslag van de in augustus 2017 verschenen Arbor Vitae prijkt Cephalanthus, de kogelbloem. Een interessant heestertje uit Noord-Amerika, maar toch maar schaars toegepast, zowel in het openbaar groen als in particuliere tuinen. Het was de favoriete plant van Theo Janson.
Cephalanthus behoort tot de Rubiaceae met 611 geslachten en 13.500 soorten wat betreft grootte het vierde geslacht van de bedektzadigen. De geslachten van de familie zijn wereldwijd vooral te vinden in de tropen en subtropen. Slechts een klein aantal is in cultuur met als belangrijkste Coffea, koffie. Als sierplanten zijn Gardenia, Ixora en Pentas bekend. Naast Cephalanthus als houtig gewas in de gematigde zone is verder alleen Emmenopterys henryi van belang.
Het geslacht Cephalanthus telt een zestal soorten, waarvan drie in Amerika, twee in Zuid-Oost Azië en een in zuidelijk Afrika. C. occidentalis heeft een areaal dat zich uitstrekt van het zuidoosten van Canada tot in het midden en oosten van de VS. Daarnaast bestrijkt de soort met de var. californicus behalve Californië delen van Mexico en enkele Midden-Amerikaanse staten. Het is ook voor Amerikanen onduidelijk of de var. californicus echt verschilt van C. occidentalis var. occidentalis. The Plant List beschouwt het als een synoniem.
Kenmerken Cephalanthus
Linnaeus beschreef in 1753 in Species Plantarum het geslacht Cephalanthus met de soort C. occidentalis. Cephalanthus is samengesteld uit de Griekse woorden hoofd en bloem en slaat op bolvormige bloemhoofdjes. De Nederlandse naam is kogelbloem. In Amerika staat de plant bekend als Buttonbush en Buttonwillow. De geurende bloemhoofdjes vormen de grootste sierwaarde. Tijdens de bloei in juni-juli zorgen de lange meeldraden voor een stralenkrans rond het hoofdje en is er druk insectenbezoek, vooral van vlinders. Na de bloei verkleuren de hoofdjes van roomwit naar rood. Het bladverliezende struikje wordt bij ons 1,5-2 m hoog en prefereert een vochtige standplaats. In het gebied van herkomst kan ze tot 6 m hoog zijn en groeit ze vaak in moerassen.
In de VS komt in het zuiden van Texas nog een tweede soort voor, C. salicifolius. Het hoofdareaal van deze soort is Mexico en Honduras. De soort verschilt eigenlijk alleen maar in de lancetvormige bladeren van C. occidentalis. Ze wordt ook wel als een variëteit van laatstgenoemde beschouwd, maar volgens The Plant List is het een echte soort. In ons klimaat is ze niet winterhard.
Van de overige soorten stond de Z.O. Aziatische C. tetrandra tot 1976 bekend onder de naam C. occidentalis. De soort was in 1824 beschreven als Nauclea tetrandra. Morfologisch verschilt ze nauwelijks of niet van de Amerikaanse soort. Het areaal van de soort strekt zich uit van Centraal-China zuidwaarts tot de zuidelijke Himalaya en Taiwan. Ze is in ons klimaat niet winterhard. Dat laatste geldt uiteraard ook voor C. natalensis met een groot areaal in zuidelijk Afrika en C. glabratus met een groot areaal in centraal Zuid-Amerika.
Terugkerend naar C. occidentalis kan gesteld worden dat het, behalve de voorkeur voor een niet te droge standplaats, geen moeilijke tuinplant is. Het is een mooie solitairplant. Ze reageert goed op snoei en wordt soms zelfs met een stammetje gekweekt. Ze hoort in het rijtje planten met een rijk insectenleven tijdens de bloei. Het was Theo Janson die mij jaren geleden een fraaie struik toonde in de door hem gekoesterde, helaas voormalige, schooltuin van Frederiksoord.