Palmen deel 1: wereldwijd

Sommige planten worden palmen genoemd, maar horen ergens anders in het plantenrijk thuis. Zo zijn er de palmvarens, een oude groep van coniferen, zustergroep van de Ginkgo, en de Banaan, een bloemplant uit de bananenfamilie. Ze zien er palmachtig uit: een stam of iets wat er op lijkt, met een toef bladeren bovenin. Een groep van planten die er ook zo uitzien, zijn de boomvarens. Dat zijn echte varens die sporen maken en geen zaden. En dan is er nog de wintergroene Buxus, deze wordt soms ook wel palmboompje genoemd.

Blad van de Chusanpalm met hastula
Foto: Gerda van Uffelen

Ook dichterbij de palmenfamilie vinden we soorten die op palmen lijken maar die geen palmen zijn. In de orde Arecales, waarin de palmenfamilie thuishoort, wordt tegenwoordig een kleine familie, de Dasypogonaceae uit West-Australië, geplaatst, die daar op moleculaire kenmerken is terechtgekomen. Dan zijn er nog de schroefpalmen (Pandanaceae), bekend van de pandan, smaakmaker in oosterse gerechten en de daaraan verwante ‘Panama Hat-palm’ (Carludovica palmata) uit tropisch Zuid-Amerika, die de bladeren levert waarvan de beroemde Panama-hoeden worden gemaakt. Ze hebben met elkaar gemeen dat ze een aantal typische palmenkenmerken missen, zoals in het blad, de vertakkingswijze of de bloeiwijze en de bloemen.

Palmen komen vooral voor in warme gebieden: het Middellandse Zeegebied, warm en tropisch Amerika, Afrika, Zuid-Azië en Australië. Omdat palmen sierlijke bomen zijn en makkelijk uit zaad op te kweken, zijn ze de hele wereld overgesleept. Voorbeelden zijn de Dadelpalm, de Kokospalm en de Oliepalm, palmen die vaak ook allerlei producten leveren zoals vruchten of sappen. Delen van de plant worden vooral lokaal gebruikt als bouwmateriaal. Er zijn ongeveer 180 geslachten en meer dan 2500 verschillende soorten, de cultivars niet meegerekend.

Canarische dadelpalm (Phoenix canariensis)
Foto: Gerda van Uffelen

In de kwekerswereld is de indeling simpel: er zijn waaierpalmen, met handvormige bladeren, en vederpalmen, met veervormige bladeren, waarbij voor het gemak ook palmvarens zoals Cycas worden aangeboden.

Kenmerken
In de botanische werkelijkheid is het niet zo makkelijk en is er ook meer variatie dan je zou verwachten. Naast palmen met één hoge stam met een bos bladeren en één groeipunt bovenin, zijn er ook meerstammige, struikvormige en stamloze vormen, met als meest onverwachte de rotans: palmen met een lange dunne stengel, die zich door de begroeiing heen slingert, en waarvan rotan wordt gemaakt

De stam is doorgaans opgebouwd uit segmenten die nauwelijks in de lengte groeien; de lengtegroei vindt plaats door de vorming van steeds nieuwe segmenten. De palm wordt dikker doordat de segmenten breder kunnen worden. De basis van de bladeren blijft soms zitten, soms laten ze alleen een spoor achter. De vaatbundels liggen verspreid in het merg van de stam.

Stam met duidelijke segmenten van Hoewea bel­moreana
Foto: Gerda van Uffelen

De kiemwortel van palmen wordt al snel vervangen door adventiefwortels, die soms boven de grond zichtbaar zijn (Drymophloeus), en waarmee sommige palmen op pootjes lijken te staan (Verschaffeltia).

Bij palmen zijn de jonge blaadjes met elkaar verbonden. Ze scheuren tijdens de groei van elkaar los, waarbij soms lange draden achterblijven. De blaadjes zijn altijd in de lengte gevouwen. Soms zijn veervormige bladeren dubbel geveerd, dus de blaadjes zijn ook weer verdeeld. Bij een waaiervormig blad zit op de grens van blad en bladsteel vaak een zogenaamde hastula, een klein opstaand randje, wat een typisch palmenkenmerk is, mooi te zien bij de Dwergpalm (Chamaerops humilis). Uniek voor palmen is dat de bladtop soms afgevlakt is en ingesneden, zoals bij de Vissenstaartpalm (Caryota mitis). Er is één palmengeslacht met nauwelijks ingesneden, indrukwekkende langwerpige bladeren, uit tropisch Zuidoost-Azië: Johannesteijsmannia, genoemd naar Johannes Teijsmann, een Nederlandse botanicus die een groot deel van zijn leven in de tropen werkte.

Bloeiende Dwergpalm in de hortus
Foto: Gerda van Uffelen

De bladstelen en de stam dragen vaak allerlei vezels, die bijvoorbeeld voor het vlechten van matten kunnen worden gebruikt. Stekels, die voor de verdediging tegen predatoren kunnen helpen, zijn vaak aanwezig op de stam, de bladscheden en de bladstelen. Rotanpalmen hebben scherpe weerhaakjes op de stengels of aan de bloeiwijze, waardoor de plant zich makkelijk aan andere planten kan vasthouden, geen ideale kasplant dus.

De bloemen zijn niet groot, drietallig, elk met drie kelkbladen en drie kroonbladen, die vrij kunnen staan of met elkaar vergroeid zijn. Ze hebben meestal zes meeldraden, soms drie, of juist veel. Het vruchtbeginsel is bovenstandig. De bloemen zijn tweeslachtig of eenslachtig. Sommige soorten, zoals de Dadelpalm, zijn tweehuizig. De bloemen zijn gerangschikt in een aar of in een pluim die vaak vertakt is. Soms is de enige manier om de bloemetjes te bekijken: wachten tot ze op de grond zijn gevallen. De bloeiwijzen staan in bladoksels of aan de top van de stam.

De vruchten zijn steenvruchten (zoals de pruim) of bessen (zoals de tomaat), en vaak fel gekleurd. Dat betekent dat ze opvallen bij vogels en zoogdieren en dat de zaden worden verspreid nadat ze vanwege hun vruchtvlees zijn opgegeten, bijvoorbeeld door apen, civetkatten, vleermuizen, ratten, eekhoorns, olifanten of neushoornvogels. Ook voor de mens zijn veel palmvruchten erg lekker, zoals dadels, slangenvrucht en palmvrucht (van de oliepalm).

Bij slechts enkele soorten worden de zaden door water verspreid, bijvoorbeeld die van de Mangrovepalm (Nypa fruticans), die in de Zuidoost-Aziatische en Australische tropen langs zeekusten en rivieroevers groeit. Aan fossiele vondsten van de zaden is te zien dat deze palm, met hele kenmerkende vruchten, lang geleden op veel meer plekken op de wereld voorkwam, zoals Amerika, Afrika en zelfs Europa. Met hun wortels verstevigen ze de oever, en ze kunnen dus ook een rol spelen bij de kustbescherming wanneer de zeespiegel stijgt. In Nederland is hij alleen in (botanische) tuinen te vinden.

In het volgende deel ga ik in op meer palmensoorten en op de soorten die in Nederland verkrijgbaar zijn.

Gerda van Uffelen was voorheen collectiebeheerder van de Hortus botanicus in Leiden en is nu gastmedewerker in de Hortus en in Naturalis

* in de regel is de familie naar een geslacht erin genoemd, hier dus Areca, maar hele oude familienamen (zoals Palmae) van makkelijk herkenbare groepen mogen ook nog worden gebruikt (artikel 18.5 van de  International Code of Nomenclature for algae, fungi, and plants, 2018), denk aan Gramineae (nu Poaceae) voor grassen, en Labiatae (nu Lamiaceae) voor lipbloemen.

Geef een reactie