Cauliflorie

Het fenomeen ‘cauliflorie’ behelst een minder bekend morfologisch verschijnsel bij houtige gewassen waar ik hier eens het licht op wil laten schijnen, aangezien het sporadisch ook in onze omgeving voorkomt. De term is deels Grieks, deels Latijn. ‘Caulis’ is Grieks voor steel of stengel; ‘florie’ komt van het Latijn en hoef ik voor de lezers niet te vertalen. Een paradoxale naam, want het fenomeen bestaat uit het feit dat de bloemen, dus ook hun nazaten zoals vruchten, zonder steel, direct aan de stam en dikkere twijgen ontspruiten.

Cauliflorie komt vooral in de tropen voor, met als bekende voorbeelden cacao (Theobroma) en zuurzak (Annona). Het wordt in de tropen wel verklaard als een evolutionaire voortijdige valpreventie van relatief zware vruchten, zoals cacao en zuurzak hebben. Ik beperk me tot een bespreking van houtige gewassen uit onze gematigde streken die cauliflorie vertonen of kunnen vertonen, omdat cauliflorie soms onregelmatig en niet systematisch optreedt. Ik start met de regelmatige ‘caulifloristen’, in alfabetische volgorde.

Regelmatige ‘caulifloristen’
Cercis siliquastrum, (Fabaceae), de judasboom, is onder dendrologen een welbekende cauliflorist, maar ook andere Cercis-soorten zoals C. canadensis. De judasboom ziet men veel aangeplant of in het wild in Calabrië en overige zuidelijke gebieden van Italië zoals ik afgelopen april tijdens een tour van Napels tot Lecche, in de hak van de laars, vaststelde. Eigenaardig dat Cercis (uit de peul producerende Fabaceae familie) geen evolutionaire ‘noodzaak’ kent omwille van cauliflorie vanwege vruchtvalpreventie. Waarom dan wel dat fenomeen?

Cauliflorie op een eeuwenoude Cercis siliquastrum te Colmar (Fr.)
Foto: Piet G. Vos

Chaenomeles cathayensis (Rosaceae, oomzegger van de Cydonia), is behept met hetzelfde verschijnsel: de granaatgrote vruchten groeien vrijwel ongesteeld tussen vervaarlijke doorns, pas rijp in de late herfst, met een roodachtig blosje onder de vergelende vruchtkleur. Wordt jaarlijks een fijne gelei van gefabriceerd als het overige fruit al goeddeels verwerkt is.
Debregeasia edulis (Urticaceae) is een behoorlijk zeldzame en zwak winterharde kleine boom die cauliflorie vertoont, piepkleine bloesem en dito vruchtjes. In mijn arboretum ternauwernood overlevend. Robuust en wel in arboretum Hof ter Saksen, België, te bewonderen.
Maclura cudriana (naamgeving volgens de Naamlijst Houtige Gewassen, ook genoemd Maclura tricuspidata). De erwtgrote en oranjerode (samengestelde) vruchtjes, zoet smakend en eetbaar – anders dan de appelgrote (schijn)vruchten van Maclura pomifera – verschijnen na de bloei direct op de twijgen. De heesterachtige boom heeft grote sierwaarde en verdient beslist meer aandacht in het openbare groen.
Osmanthus-soorten binnen de familie der Oleaceae. Pas afgelopen april, de bloeitijd van O. decorus en O. yunnanensis in mijn arboretum, ontdekte ik de cauliflore bloeiwijze aan de beide struiken. In mijn dendrologische naslagwerken staat daar niets over vermeld. Alleen via Google vond ik er hints over.

Uitzonderlijke ‘caulifloristen’
Nu kom ik te spreken over uitzonderlijke of onregelmatige cauliflorie producenten. Ptelea trifoliata (Rutaceae), oftewel de ‘lederboom’ vertoonde eens, ik meen vijf jaar geleden, enkele hoofdtwijgen bezaaid met caulifloriaanse uitbundigheid. Causa ignota, de oorzaak is onbekend, maar wel fotografisch vastgelegd. Prunus serrula (Mongoolse kers), heb ik eens ergens in Nederland in een park gezien, maar ik ben helaas vergeten waar. Ook deze lijkt ‘toevallig’ met het fenomeen behept. Dat is niet het geval bij het exemplaar in mijn arboretum.
Cauliflorie is een fascinerend fenomeen dat beslist nog, alleen al vanwege het soms onregelmatig optreden ervan, om nadere studie vraagt. De onuitputtelijke verscheidenheid van de natuur, dus ook de dendrologische, wenkt tot onophoudelijke verbazing en onderzoek, dat mag duidelijk zijn.

Cauliflorie op Ptelea trifoliata arboretum Horssen
Foto: Piet G. Vos

Geef een reactie