Alle berichten van Marco Hoffman en Mirjam Lemmens

Standaardlijst Nederlandse namen van cultuurplanten

Deze zomer wordt de eerste editie van het standaardwerk Nederlandse namen van cultuurplanten gepubliceerd. De focus van deze eerste editie ligt op houtige gewassen en vaste planten. De NDV speelt een belangrijke rol als coördinator van het initiatief. Het is een lang gekoesterde wens van velen: voor elk bekend gewas is er nu naast een breed geaccepteerde wetenschappelijke naam ook een eenduidige Nederlandstalige naam. Tot nu toe was er geen standaard en waren keuzes voor een Nederlandse naam aan willekeur onderhevig.

Waarom een standaard?
Nederlandse plantennamen worden in de praktijk veel gebruikt. Allereerst in communicatie voor consumenten zoals tijdschriften, verkooplabels, tuinboeken en consumentenwebsites. Maar ook door gespecialiseerde gebruikers, zoals botanische tuinen, dendrologen, onderzoekers, overheid, kwekers en onderwijs.
Tot nu toe hanteerde elke bron zijn eigen namen en principes waardoor één gewas of soort vaak verschillende Nederlandse namen heeft, vaak met uiteenlopende spellingsvarianten. Ook belangrijke basiskeuzes zijn niet uniform: wel of geen hoofdlettergebruik, naamdelen los of aan elkaar en wel of geen koppelstreepjes? Voor Acer davidii worden bijvoorbeeld de volgende Nederlandse namen gebruikt: Chinese esdoorn, Davids esdoorn, Slangenhuid-esdoorn en Streepjesbast-esdoorn. Van deze namen bestaan ook nog eens diverse spellingsvarianten, zoals streepjesbast-esdoorn, Streepjesbast esdoorn en Streepjesbastesdoorn.
De afgelopen twee jaar is er hard gewerkt aan de totstandkoming van een voorkeurslijst van Nederlandse plantennamen. De lijst is samengesteld door de auteurs van dit artikel, werkzaam bij Naktuinbouw en de Nederlandse Vereniging voor Botanische tuinen. Daarbij was er steun en/of input van NDV, Floron, Vereniging Stadswerk en Anthos.

Acer davidii of Chinese esdoorn
Foto: Marco Hoffman

Afbakening en opzet van de lijst
In deze lijst staan alleen namen van cultuurplanten. Ze komen voor in tuinen of plantsoenen. Een deel van deze cultuurplanten komt echter ook in het wild voor. Wilde plantensoorten van de Nederlandse flora die niet in cultuur zijn in Nederland staan niet in deze lijst. Wel is er intensief contact geweest met de werkgroep Nederlandse namen van wilde planten om bij overlap de voorkeursnamen op elkaar af te stemmen.
Deze eerste versie beperkt zich tot de boomkwekerijgewassen. De naamlijsten van houtige gewassen en vaste planten zijn voor de wetenschappelijke nomenclatuur en de keuze van de taxa als basis gebruikt. Op termijn worden ook andere gewasgroepen opgenomen zoals éénjarigen, bloembollen, groenten en landbouwgewassen.
Ons principe is dat de Nederlandse naam een handige aanvulling is op de wetenschappelijke naam; geen vervanging! De wetenschappelijke naam blijft te allen tijde de te gebruiken naam voor officiële en internationale communicatie. De unieke wetenschappelijke naam geeft immers een betere identiteitsgarantie van het gewas.

Vooral geslachten en soorten
Nederlandse namen worden in praktijk vooral gebruikt voor geslachts- en soortnamen. Beuk voor Fagus, Gladde iep voor Ulmus minor en Vlinderstruik voor Buddleja davidii. Voor onderliggende taxa, zoals ondersoorten, variëteiten, groepen en cultivars zijn er slechts sporadisch specifieke Nederlandse namen in omloop. Als deze bestaan, zijn ze opgenomen: Rode beuk voor Fagus sylvatica Atropurpurea Groep en Goudiep voor Ulmus hollandica ‘Wredei’, et cetera. In totaal zijn het er nog geen 200 van het totaal van 6800 Nederlandse namen.
Als basis voor de registratie van Nederlandse namen is een aantal belangrijke basisbronnen gebruikt, waaronder de Interne database plantennamen Naktuinbouw, Database Plantago, ndff Verspreidingsatlas Vaatplanten, Heukels’ Flora, Dendrologie van de lage landen en Database PlantScope.
Met de basisbronnen kon een groot deel van de soorten in de lijst van een Nederlandse naam worden voorzien. Met de geraadpleegde internetbronnen (bijvoorbeeld kwekers- en consumenten-sites) zijn aanvullende Nederlandse namen opgespoord en geregistreerd.

Ulmus hollandica ‘Wredei’ (Goudiep)
Foto: Marco Hoffman

Werkwijze bij bepalen voorkeursnamen
Bij veel soorten en geslachten zijn de bronnen unaniem in de keuze van de Nederlandse naam: Zomereik voor Quercus robur en Noorse esdoorn voor Acer platanoides. De keuze van de voorkeursnaam is dan eenvoudig. Lastiger wordt het als er meerdere Nederlandse namen in gebruik zijn: Spaanse aak en Veldesdoorn voor Acer campestre, en Moseik en Turkse eik voor Quercus cerris. Wat wordt dan de voorkeursnaam?
Hiervoor is een eenduidige systematiek gehanteerd met enkele belangrijke principes:
• Voor wilde planten gebruiken we de namen conform de werkgroep Nederlands namen van wilde planten (o.a. gepubliceerd in Heukels’ Flora van Nederland).
• Voor de verwilderde plantensoorten is er gezocht naar afstemming met deze werkgroep om tot harmonisatie te komen.
• Bij een duidelijk beeld is de meest gebruikte Nederlandse naam als voorkeursnaam gekozen.
• Nederlandse soortnaam liefst afgeleid van de Nederlandse geslachtsnaam (Geslacht Eik; soorten: Zomereik, Wintereik, Moseik, etc.).
• Streven naar een eenduidige spelling, bijv. Himalaya i.p.v. Himalaja.

Nederlandse plantennamen en taalregels
Voor de Nederlandse namen volgen we in principe de taalregels zoals die gelden voor de Nederlandse taal. Adviezen over taal worden gegeven door het Genootschap Onze Taal. In sommige gevallen zijn de regels van Onze Taal voor ons doel te onvolledig of vrijblijvend en baseren we ons op aanvullende regelgeving van het Groene Boekje. Enkele voorbeelden van keuzes op basis van deze bronnen:
• Nederlandse plantennamen beginnen met een hoofdletter.
• Bijvoeglijke naamwoorden staan altijd los: Franse geranium, Wilde wingerd en Rode kornoelje.
• Samenstellingen worden in het Nederlands altijd aaneengeschreven: Reuzenzilverspar, Zigzagstruik en Prachtriet.
• Als de delen van de samenstelling lastig te onderscheiden zijn, gebruiken we een koppelstreepje: Aleppo-den, Pluim-es.
• Wat betreft de tussen-n, is het Apeboom of Apenboom, volgen we de hoofdregel. De tussenklank wordt als -en geschreven als het linkerdeel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat een meervoud heeft op -en, maar geen meervoud op -es. Het is dus Kattenkruid en Apenboom en Weideklokje en Kokardebloem .

De lijst komt in de loop van 2020 als PDF op een website. Op dit moment moet de keuze welke website dit is nog gemaakt worden. Als het zover is, wordt dat via een persbericht breed verspreid.

Update: te lijst is hier te downloaden.

Boomkokers of ‘houte schutsels van boomen’

We weten natuurlijk al eeuwen dat een boom meer is dan een stam en kroon alleen. In geval van boombescherming op bouwlocaties geven tegenwoordige richtlijnen aan dat als het maar even kan bescherming ter grootte van de kroonprojectie het uitgangspunt moet zijn. Bij beperkte werkruimte is boomspiegel-bescherming een alternatief en in uitzonderingssituaties kan men terugvallen op stambescherming.

Blommarkt Amsterdam, met verkoop van planten en boompjes in de schaduw van bomen met boomkokers; uiterst links een boom met een fors formaat boomkoker, uitsnede Gezicht op het stadhuis te Amsterdam (circa 1720), Andries en Hendrik de Leth.

Afbeeldingen
Stambescherming, met name ook buiten bouwlocaties, is een vorm van bescherming die ook al eeuwen wordt toegepast. Bewust kijken is zien, is het credo. Oude stadsgezichten in schildering, tekening en prent laten vaak genoeg ook de bomen in de stad zien. Vaak ietwat schraal, ‘wild’ of rustiek als je ze positief schilderachtig duidt. Mogelijk een bewuste keuze van de kunstenaar. Sowieso geeft te veel blad te weinig zicht op gevels, leven en stad.
Als je een serie zeventiende- en achttiende-eeuwse stadsgezichten naloopt dan kom je ze wel tegen. Bomen sowieso en vaak genoeg ook boombescherming, bijna zonder uitzondering betreft het dan jonge bomen. Vaak bestaat die bescherming uit niet meer dan vier simpele planken, tezamen een boomkoker. Naast deze ‘kale’ vorm zijn er ook kokers waar esthetiek een rol speelde; kokers als toonbeeld van een kunstenaarshand. Hoewel het eerder de hand van de meester-timmerman zal zijn geweest. Het betreft boomkokers met beperkte vormgeving middels een kroonlijst aan de bovenzijde, tot bij een enkeling een haast kunstzinnig voetstuk aan de onderzijde.

Drie boomkokers: van uiterst simpel (met aanplakbiljet), via één met kroonlijst tot één met een ook fraai vormgegeven voet.

Reglementen
Niet alleen afbeeldingen brengen boomkokers naar voren. In reglementen of handvesten valt het woord boomkokers ook een enkele keer. Uit een Amsterdamse keur uit 1525 komt naar voren dat ‘wie boomen … quetste / schilde ofte schoffeerde in eeniger manieren / dat die sal openbaerlich gegeesselt worden’. Uit een toevoeging uit 1612 komt naar voren dat bomen ‘soete lucht / cieraet ende plaisantie’ bieden en ook daarom beschermd zijn. Een keur uit 1631 voegt hieraan toe dat schepen niet ‘aende boomen / kokers of te tempels’ vastgemaakt mogen worden. En zo is het ook geboden ‘houte schutsels of kokers van boomen niet te beroven’. Tot slot is het verboden ‘de kokers vande boomen ofte tempels van dien te breken / beschadigen of wegh te nemen’. ‘Tempels’ is dan een nieuwe benaming. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft als verklaring: ‘Paal tot steun van een jongen boom.’ Ik denk dat dat te simpel is, volgens mij klinkt er een groter formaat in door. Mogelijk een boombescherming van een forse, oudere boom als op een van de prenten van Jan van der Heijden, prenten die in feite reclamewerk voor zijn brandspuiten waren. Een prent uit 1690 verbeeldt een huis waar brand had gewoed maar dat grotendeels behouden bleef door inzet van de brandspuit van Jan van der Heijden. Maar de prent biedt meer. Zo staan er bomen in boomkokers op en is er een forsere oudere boom met om de stam haast een ‘huisje’ dat zonder twijfel bedoeld is als bescherming van die boom. Zou dit een in de keur genoemde ‘tempel’ zijn?

Uitsnede prent uit 1690 van Jan van der Heijden met een boom met boomkoker (links) en een forsere boom met een andersoortige bescherming (rechts); zou de laatste een zogenaamde ‘tempel’ zijn?

Bouwtekening
Van weer later datum is een andere uiting. Een soort bouwtekening met beschrijving. Deze is opgenomen in Beginselen van het bouw­kunstig teekenen (1829) van de architect, oud timmerman en onderwijzer Wybrand Tollenaar. Bij de afbeelding ‘Bouwtekening’ is sprake van een ‘zeskanten koker’ met onderaan een plint met schuine bovenzijde ‘opdat het water er niet op blijve staan’ en tot steun paaltjes in de grond. Aan de bovenzijde is een horizontale uitspringende en geprofileerde band, een kroonlijst, met een eveneens voor afwatering schuine bovenzijde. En in ieder plank moet een gat ‘van eene willekeurige gedaante’ komen ‘voor lucht van den stam’. Beschrijving en tekening betreffen als gezegd een ‘zeskanten koker’, maar ‘vierkant, achtkant of meer kanten kan natuurlijk ook’.

Advertenties
Als afsluiting een advertentie uit 1908 uit een catalogus van de firma Blass & Groenewegen. Hierin wordt een vorm van boombescherming aangeboden die we zelf nog kennen: boomkorven. Ook toen al in verschillende vormen en formaten en prijzen van ƒ4,25 tot ƒ6,00; bij het ongetwijfeld duurste exemplaar heet het ‘op aanvr.’ Ook deze boombeschermers moesten ‘zoowel den boom ten goede komen als het algemeen aanzien der straat verhoogen’.

‘Bouwtekening’ van een boomkoker uit Beginselen van het bouwkunstig teekenen (1829)
Advertentie met boomkorven, uit catalogus Blass & Groenewegen (1908)

Darwin in de stad

Onze wereld verstedelijkt. Het stadsmilieu is extreem en leidt tot aanpassingen van wilde soorten. Over de snelheid van evolutie van stadsplanten weten we nog weinig. Meer kennis over hoe snel en waarom sommige stadsplanten verschijnen en andere verdwijnen is nodig om onze steden leefbaar te houden.

Steden zijn kunstmatige leefomgevingen vol beton en andere uitdagingen voor planten. Door de hoge concentratie aan straling absorberende oppervlaktes wordt het er ’s zomers warmer en ’s winters kouder dan in natuurgebieden. De vele balkons, boomspiegels, parken en tuintjes hebben een hoge concentratie aan exoten maar zijn niet met elkaar verbonden. Deze speciale combinatie van abiotische en biotische omgevingsfactoren leidt tot snelle aanpassingen van planten.

Zaadheteromorfie
Sommige stadsplanten kunnen de grootte, vorm en het gewicht van hun zaden aanpassen. Dit noemen we zaadheteromorfie.1 Van paar­denbloem (Taraxacum officinale) is het nootje in de buitenrand van het bloemhoofdje zwaarder dan in het midden. Zware nootjes vallen vlak bij de moederplant op de grond terwijl lichte nootjes verder weg waaien. De hypothese is dat in wijken met weinig openbaar groen relatief meer zware nootjes geproduceerd worden. De kans op kieming in het kleine stukje groen waar de moederplant staat, bijvoorbeeld een voeg tussen twee stoeptegels, neemt daarmee toe. Als deze voeg midden in een volledig bestraatte wijk ligt, is investeren in verder weg waaiende lichte zaden zinloos. Er is echter veel com­petitie tussen kiemende zaden in kleine voegen. Deze strategie gaat in wijken met veel openbaar groen dan ook waarschijnlijk niet op: daar wordt juist meer in lichtere nootjes geïnvesteerd. De ruimtelijke verspreiding van beide vormen in Nederland varieert niet alleen per locatie maar ook door de tijd. Momenteel wordt onderzocht of er een verband is tussen toenemende verstedelijking en zaadgewicht.

Afweerstoffen
In drukke steden stemt witte klaver (Trifolium repens) het gehalte aan cyanide in de plant af op de afstand tot het centrum. Hoe verder van het centrum, hoe giftiger het blad voor vraatzuchtige aaltjes, rupsen en schimmels. In het centrum is de temperatuur op straat ’s winters het laagst: het drukke verkeer houdt de stad daar sneeuwvrij. In de rustigere buitenwijken blijft een pak sneeuw langer liggen. De sneeuwlaag werkt isolerend: de klaverplantjes eronder hebben minder last van vorstschade en daardoor meer van het giftige cyanide in hun blad en minder last van herbivoren.2
Eikenmos (Evernia prunastri) bevat usninezuur. Lichtgrijze exemplaren van dit korstmos bevatten weinig usninezuur, donkergroene vormen veel meer. De ruimtelijke verspreiding van beide vormen in Nederland varieert door de tijd. Momenteel wordt onderzocht of er een verband is tussen het voorkomen van beide kleurvormen en lokale concentraties zwaveldioxide en stikstof.

Eikenmos op zomereik (Quercus robur)
Foto: Rianne van Deelen

Apomixis
Apomixis kan ook bijdragen aan het succes van stadsplanten. Sommige struiken in stedelijke milieus, zoals Japanse wijnbes (Rubus phoenicolasius), kunnen vruchten produceren zonder dat daar een vaderplant voor nodig is. Een voor het stadsmilieu gunstige combinatie van genetische eigenschappen kan zo generaties lang gehandhaafd blijven en tot een snelle opmars leiden.

R- en K-strategie
Steden hebben verschillende micro-habitats. Drukke straten zijn voorbeelden van sterk verstoorde micro-habitats. We vinden er veel soorten met een zogenaamde r-strategie: planten die snel groeien en relatief grote hoeveelheden kleine zaden produceren die makkelijk kiemen. Hemelboom (Ailanthus altissima) heeft een r-strategie. Op oude stadsmuren daarentegen is er relatief weinig verstoring. Hier vinden we K-strategen. Deze planten groeien langzaam en produceren relatief kleine hoeveelheden grote zaden. Vlinderstruik (Buddleja davidii) is een voorbeeld van een K-strateeg.3

Zaailing van Ailanthus altissima
Foto: Baudewijn Odé

Exoten
Onder stadsplanten vinden we veel nieuwkomers die soms blijvertjes worden. Hartbladige els (Alnus cordata), trompetboom (Catalpa bignonioides), vijgenboom (Ficus carica), pluimes (Fraxinus ornus) en buxuskamperfoelie (Lonicera nitida) kunnen zich uitbreiden in onze steden door de wereldwijde opwarming. Verspreiding van de vruchten gebeurt door andere exoten in de stad zoals halsbandparkiet (Psittacula krameri).4 De verwachting is dat deze exotische plantensoorten, net als Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina), uiteindelijk in het lokale voedselweb worden opgenomen.5 Het wachten is op exotische specialisten zoals trompetboommeeldauw (Erysiphe catalpae).

De peulvormige doosvruchten van Catalpa bignonioides
Foto: H. Zell

Soortvorming
Bovenbeschreven evolutionaire aanpassingen in zaadheteromorfie, chemische afweer, voortplanting, ecologische strategie en symbiose voltrekken zich met een snelheid waar Charles Darwin niet van had durven dromen.6 Zaadheteromorfie kan bijvoorbeeld al binnen tien generaties significant veranderen. Stadsplanten raken daardoor snel op stedelijke milieus ingespeeld. Sommige stadsplantensoorten planten zich voort via steeds zwaardere zaden, anderen via apomixis of met behulp van stadsvogels. Hun zaden verspreiden zich daardoor meer lokaal. Dit leidt tot een toename van reproductieve isolatie tussen populaties. Op den duur kan dit, net als bij de ‘stadsmerel’ (Turdus urbanicus), tot de vorming van nieuwe stadsplantensoorten leiden.7

Literatuur
1 P.O. Cheptou, O. Carrue, S. Rouifed & A. Cantarel (2008). Rapid evolution of seed dispersal in an urban environment in the weed Crepis sancta. Proceedings of the National Academy of Sciences 105(10): 3796-3799.
2 K.A. Thompson, M. Renaudin, M.T.J. Johnson (2016). Urbanization drives the evolution of parallel clines in plant populations. Proceedings of the Royal Society B series 283 (1845): 1471-2954.
3 R. Salguero-Gomez, O.W. Jones, E. Jongejans, S.P. Blomberg, D.J. Hodgson, C. Mbeau-Ache, P.A. Zuideman, H. de Kroon, Y.M. Buckley (2006). Fast-slow continuum and reproductive strategies structure plant life-history variation worldwide. Proceedings of the National Academy of Sciences 113(1): 230-235.
4 P. Clergeau, A. Vergnes (2011). Bird feeders may sustain feral Rose-ringed parakeets Psittacula krameri in temperate Europe. Wildlife Biology 17: 248-252.
5 M.Schilthuizen, L.P.S. Pimenta, Y. Lammers, P.J. Steenbergen, M. Flohil, N.G.P. Beveridge, P.T. van Duijn, M.M. Meulblok, N. Sosef, R. van de Ven, R. Werring, K.K. Beentjes, K. Meijer, R.A. Vos, K. Vrieling, B. Gravendeel, Y. Choi, R. Verpoorte, C. Smit, L.W. Beukeboom (2016). Incorporation of an invasive plant into a native insect herbivore food web. PEERJ 4: e1954.
6 B. Gravendeel, K. Vijverberg (2020). Evolutie van planten sneller dan gedacht. Planten 11: 21-24.
7 M. Schilthuizen (2017). Darwin in de stad. Evolutie in de urban jungle. Atlas Contact.